|
||
Het logische los durven laten om tot iets nieuws te komen Elske Schotanus, oktober 2016 Jan Enno de Jong (1967), in 2007 afgestudeerd aan Academie Minerva in Groningen, exposeert van 10 december 2016 t/m 29 januari 2017 in Museum Martena in Franeker. Het is, na in 2014 ‘Perspective’ in BK050 in Groningen, zijn tweede solo-expositie. De kunstenaar huurt een enorme ruimte in de voormalige opslag van Ikea in Groningen. Het pand is verwaarloosd, maar verwarmd en hij kent er de medegebruikers. ‘Heb ik een technische vraag, dan zit hier iemand die zelfs eigenhandig 3d-printers maakt, daar kan ik altijd terecht.’ Een deel van de gehuurde ruimte fungeert als ‘kantoor’, met een werkblad en een laptop. Aan de wand hangen kleine werken, waaronder Zoeken zonder vinden, houtskool op print. De titel verwijst naar ‘yn dat sykjen sûnder finen’, woorden uit een gedicht van de Friese dichter Tsjêbbe Hettinga van wie hij alle bundels las. Op de doorleefde tegelvloer staat een tekening van de boerderij van zijn oerpake, die slager was. Het werkje valt op, omdat het totaal niet in de omgeving past. ‘Misschien’, zegt hij, ‘kan ik de lijst nog gebruiken.’ Zijn andere grootvader was timmerman. Daar komt, zo veronderstelt hij, de voorliefde voor het ‘bouwen’ vandaan. Van het werken in het platte vlak ontwikkelt Jan Enno de Jong zich steeds meer in de richting van sculpturen. Het driedimensionale werk is ruiger, minder ‘af’ dan de tere schilderijen die bijvoorbeeld de serie Lugares (=plekken, 2010) vormen, vier grote werken in subtiele grijstinten – acrylverf, houtskool en krijt in doorschijnende lagen op linnen aangebracht met soms wat lichtgeel of steenrood. Zo staat er een tafel, in 2014 gemaakt van verschillende materialen: één van de poten is vervangen door een ruig stuk hout. Er zit een gefineerde plank, jaren vijftig of zestig, in verwerkt, een ribkartonnen ‘dakje’ en aan de achterkant bevindt zich een wand, of scherm, beschilderd in blauw en zwart: Blue Home. N-O-Z-W, een soort ‘kapstok’ met in elke windrichting een schilderijtje, verwijst naar het idee dat het gras elders altijd groener is. Het is gemaakt voor een tentoonstelling waarbij de deelnemers werd gevraagd een eigen invulling te geven aan het begrip ‘Friese mythe’. Met de HTS-opleiding verkeerskunde, waar hij vakken als stedenbouw volgde, op zak werkte Jan Enno de Jong bij de provincie Groningen, maar er is altijd de noodzaak geweest om dingen te maken. Zo fotografeerde hij voor de Franeker Courant en het was dan ook de richting fotografie waarvoor hij zich, min of meer als ‘tweedekanser’, op zijn 35e inschreef voor de kunstacademie. Hij kwam er al gauw achter dat het niet om het illustratieve gaat en ging op zoek naar een eigen beeld, een eigen taal. Wat hem enorm fascineert is het proces van het maken, tevens het onderwerp van zijn afstudeeronderzoek. Urenlang sprak hij met Tsjêbbe Hettinga om te horen hoe het bij hem werkt, gesprekken waar hij nu, tien jaar na dato, nog altijd op terug grijpt. ‘Nóg ... Nog steeds ... Soms begrijp ik nu pas ... Dat je vaak teveel in je gedachten, in je hoofd zit. Dat je, om tot iets nieuws te komen, het technische, het logische los moet durven laten.’ Voor de scriptie bezocht hij ook de Vlaamse kunstenaar Patrick van Caeckenbergh, die niet alleen een fenomenaal tekenaar is – oude bomen in grafietpotlood – maar ook mixed mediakunstenaar en als zodanig intrigerende collages en fantasierijke sculpturen vervaardigt. ‘Ik zie een parallel met mijn werk, het bouwen van een eigen wereld, het gebruik van allerhande materialen, maar zonder dat het plat wordt. In 2012 bezocht ik een tentoonstelling in Leuven.’ Nog steeds verwonderd roept hij uit: ‘Ik kende het werk alleen van boeken en het stond er allemaal.’ Plaatst Van Caeckenbergh zaken naast elkaar totdat een kakofonie van vorm en kleur ontstaat, het werk van Jan Enno de Jong is meer verstild, ingetogen. De grijzen in Lugares, een nachtelijk landschap in houtskool op hout, het gebroken wit in een sculptuur als Sels (Fries voor ‘zelf’) of het werk dat hij onder handen heeft, bedoeld voor de expositie in Franeker. Naar aanleiding van een fietstocht door Spanje, herinnert hij zich de hotelkamer. ‘De hele sfeer zou een gedicht kunnen zijn. Het hotel lag op een kruising, aan de overkant een verlaten benzinestation. Vanuit een boom klonk het roepen van een uil. ’s Nachts, op bed, denk je aan wat je die dag hebt beleefd. Reizen gaat heel erg over ruimte. Het is dát gevoel dat ik wil oproepen.’ De berg, een sculptuur in lagen pleisterwerk, verrijst op een oude tafel zonder blad, op de kop getikt in de kringloop. ‘Ik zoek dingen die te maken hebben met de sfeer van de herinnering.’ Hij wijst op de kopse kant van het hout, de tafelpoot. ‘Het materiaal moet leven, doorleefd zijn. Vaak neem ik dingen mee uit de kringloop, maar deze tafel heb ik om gezocht. Ik had iets anders in mijn hoofd, een bureau, maar kon niets vinden. Ik moest kwijt zien te raken wat ik in de kop had. Je kunt hebben dat het wekenlang niet goed zit, maar toen de tafel hier een keer stond, voelde het als een doorbraak: nu komt het goed. Ik maak en beslis tijdens het maken: deze kant moet het op. Op een gegeven moment laat je een vooropgezet idee los en ontstaat de vorm op zichzelf. Het gaat,’ zo benadrukt hij, ‘om het loslaten van het letterlijke.’ Nog steeds werkt hij, parttime, aan verkeersveiligheid en de inrichting van wegen. ‘Het is goed om er iets heel anders naast te doen. Pas van de academie meende ik dat ik van de kunst alleen wilde leven, maar dat ik collega’s heb die met heel andere dingen als kunst bezig zijn, betekent dat ik heb geleerd uit te leggen wat ik, als het om mijn beeldend werk gaat, eigenlijk doe.’ Ook het feit dat hij solo exposeert, betekent dat hij zich er bewust van wil zijn welke filosofie hij uitdraagt. Opgegroeid in Skalsum, een dorpje vlakbij Franeker, benaderde hij Manon Borst van Museum Martena met een concreet plan. ‘De expositieruimte is heel mooi en ik heb er de vrije hand. Anders dan bij een groepsexpositie, waarbij je een of enkele werken inlevert, kun je je eigen insteek bepalen.’ Een van de werken die te zien zullen zijn is Place, een houten bouwwerk dat in de verte doet denken aan een boerderij met een binnenplaats. ‘Ik houd van plekken die vergaan zijn, stel mijzelf de vraag: wat heeft zich hier afgespeeld. Place kan overal zijn. In de sculptuur zat in eerste instantie de kap van een boerderij, verzonken in het landschap, maar het moest toch anders. Zo werk ik door.’ Het uiteindelijke resultaat kreeg de kleur van de grond. Sels, Fries voor ‘zelf’, verbeeldt het dak van een schedel, als de grens met de buitenwereld, waar indrukken binnen komen. Jan Enno de Jong tilt de sculptuur op om de constructie van pvc buizen, bijeen gehouden door pur-schuim, onder de lagen pleisterwerk te tonen. ‘Hierbij, zegt hij, ‘geef ik een kijkje in mijn hoofd.’ |